Alleen Nederlands:
Nederlands en Russisch:
Met herhaling in het Nederlands:
Met pauze voor nazeggen na het belletje:
Uitspraakoefeningen en woordenlijst onderaan.
1. Bij de paskamer
Klant: „Mag ik deze broek passen?”
Verkoper: „Natuurlijk. De paskamer is daar.”
Klant: „Dank u.”
Klant: „De broek is te klein. Heeft u een maat groter?”
Verkoper: „Ja, moment alstublieft. Hier is maat 40.”
Klant: „Perfect! Deze past goed.”
Verkoper: „Wilt u hem kopen?”
Klant: „Ja, graag.”
2. Twee klanten in de schoenenwinkel
Anna: „Wat vind jij van deze laarzen?”
Meike: „Ze zijn mooi, maar een beetje duur.”
Anna: „Ja, maar ze zijn warm en waterdicht.”
Meike: „Welke maat heb je?”
Anna: „Maat 38. Deze zitten goed.”
Meike: „Dan moet je ze kopen!”
Anna: „Ik denk het ook.”
3. Ruilen bij de kassa
Klant: „Goedemiddag. Ik wil deze trui ruilen.”
Verkoper: „Wat is er mis met de trui?”
Klant: „Hij is te groot.”
Verkoper: „Heeft u de bon?”
Klant: „Ja, hier is de bon.”
Verkoper: „Wilt u dezelfde trui in een andere maat, of iets anders?”
Klant: „Graag dezelfde trui, maar in maat M.”
Verkoper: „Een ogenblik alstublieft. Ja, hier is maat M.”
Klant: „Dank u wel.”
4. Bij het schoenenrek
Verkoper: „Kan ik u helpen?”
Klant: „Ja, ik zoek nette schoenen voor een feest.”
Verkoper: „Welke maat heeft u?”
Klant: „Maat 42.”
Verkoper: „Hier zijn zwarte leren schoenen in uw maat.”
Klant: „Ze zien er goed uit. Mag ik ze passen?”
Verkoper: „Natuurlijk.”
Klant: „Ze zitten lekker. Ik neem ze.”
Verkoper: „Prima. De kassa is daar.”
5. Klanten vergelijken kleding
Hans: „Ik twijfel tussen deze jas en die trui.”
Joris: „De jas staat je goed. Maar de trui is goedkoper.”
Hans: „Ja, dat is waar. De jas is wel warmer.”
Joris: „Wat wil je precies? Iets voor elke dag of voor het werk?”
Hans: „Voor het werk.”
Joris: „Dan is de jas beter. Hij ziet er netter uit.”
Hans: „Bedankt voor je hulp!”
Luister, zeg na, neem op en vergelijk.
2. Goedemiddag, ik wil graag
4. Wat is uw geboortedatum?
11. Oké. De dokter heeft morgenochtend
14. Ja, morgenmiddag om drie uur.
19. Goedemiddag, dokter.
20. Goedemiddag. Wat zijn uw klachten?
26. Doe uw mond open, alstublieft.
28. U heeft waarschijnlijk griep.
30. Paracetamol helpt niet,
31. ik heb het al geprobeerd.
36. Beterschap!
38. Goedemiddag! Gaat u zitten.