Beweging hebben zijn 01

Werkwoorden van beweging: vul een vorm van hebben of zijn in.

Voorbeeld: Jan heeft zijn fiets gepakt. Wij zijn naar huis gereden.

1. 

Het was gisteren mooi weer, dus we een eindje gefietst.

2. 

jullie zomaar wat gefietst of jullie ergens naartoe gefietst?

3. 

„Dat festival gisteren? Ja, we gegaan.”

4. 

jij weleens in een Tesla gereden?

5. 

Hoe ik naar Parijs gegaan? Mijn vriend en ik erheen gevlogen.

6. 

Welke piloot dat toestel naar New York gevlogen?

7. 

Tijdens de oorlog sommigen stiekem naar Engeland gevaren.

8. 

jij afgelopen keer de Vierdaagse gelopen?

9. 

Hoe je naar de stad gegaan? Met de taxi? Of je dat hele eind gefietst?

10. 

Zondag ik twintig kilometer gerend.

11. 

Waar je dan naartoe gerend?

12. 

In de sporthal de kinderen de hele middag op de trampoline gesprongen.

13. 

De jongen van het dak gesprongen.

14. 

De dolfijn vanuit de rivier naar zee gezwommen.

15. 

jij weleens in zee gezwommen?

16. 

Tijdens de wintersport ik hele dagen geskied.

17. 

En je dan ook van steile hellingen af geskied?

18. 

Door de stromende regen ik naar de uitgang van het park gewandeld.

19. 

De bergbeklimmer de hele dag geklommen.

20. 

Daarbij hij helemaal naar de top geklommen.

21. 

Jan over het ijs naar de overkant van het meer geschaatst.

22. 

De hele middag we op dat meer geschaatst.

23. 

Kees van de hoge plank gedoken.

24. 

Zijn vrienden ook gedoken.

Scroll naar boven