Deelwoorden

Vul het tegenwoordig of voltooid deelwoord in.
Voorbeeld:
slaan, hangen
De vader wist dat zijn zoon als een geslagen hond met hangende pootjes zou terugkeren.

1. 
fietsen, lopen

Ben jij vandaag of naar school gegaan?

2. 
ontslaan, slaan

De trainer vertrok met deuren.

3. 
huilen, doodrijden

  begroef het jongetje zijn hond.

4. 
vallen

  sterren zijn in feite meteoren.

5. 
lopen

Elke dinsdag is er bij de Thai hier een buffet.

6. 
ronken, gillen

De punk hield van bassen en gitaren.

7. 
overtreffen

Grammatica: ‘grootst’ is de trap van ‘groot’.

8. 
betoveren

Het portret was van een schoonheid.

9. 
gaan

De politieagent wilde weten wat er was.

10. 
gieren

De raceauto ging met banden van start.

11. 
blaffen

Spreekwoord: honden bijten niet.

12. 
koken

De jongen goot heet water over zijn handen.

13. 
beledigen, laaien

De asielzoeker was van woede.

14. 
horten, stoten

  en kwam de oude brik op gang.

15. 
loensen

Sommigen vinden een vrouw sexy.

16. 
drukken

Door de hoge vochtigheid hebben we nu weer.

17. 
bonken

Met een hart vroeg Jan het meisje ten dans.

18. 
stromen

Vera stond op de bus te wachten in de regen.

19. 
aangrijpen, kolken

  beeld: een kind valt in de rivier.

20. 
inkomen, uitgaan

  gesprekken zijn goedkoper dan .

Scroll naar boven