Hebben of zijn 2

Kies de juiste vorm van 'hebben' of 'zijn'.

1. 

Toen wij in Amsterdam aangekomen, wilden we eerst naar ons hotel.

2. 

De politiehelikopter gisteren de hele middag boven de Dam gevlogen.

3. 

jij weleens naar Parijs gevlogen?

4. 

Wij gisteren heerlijk gezwommen in het IJsselmeer.

5. 

Het verdwaalde jongetje in het doolhof urenlang rondjes gelopen.

6. 

Toen het kind eindelijk uit het doolhof ontsnapt, hij meteen naar huis gerend.

7. 

Nadat de bejaarde man gevallen, hij op handen en voeten naar de telefoon gekropen. Een ambulance nam hem vervolgens mee.

8. 

Op mijn twintigste ik zonder gids de Matterhorn beklommen.

9. 

Ik toen in één ruk doorgeklommen naar de top.

10. 

Vorige week Joke drie dagen ziek geweest.

Scroll naar boven