Infinitieven

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in: aandurven, acteren, bestuderen, durven, fietsen, gaan, horen, kijken, kletsen, lezen, liggen, reizen, rennen, rolschaatsen, slapen, spreken, staan, uitleggen, voetballen, wachten, wagen, werken, willen, zien, zingen, zitten.
Voorbeeld: Eva heeft in bed een boek (l)                         (l)                        . => Eva heeft in bed een boek (l) liggen (l) lezen.

1. 

Ik heb Piet nooit eerder (h) (z) onder de douche.

2. 

Ik heb Lisa in de bieb aan haar scriptie (z) (w) .

3. 

Ik heb Marie gisteren in Macbeth geweldig (z) (a) .

4. 

Ik heb de kinderen elke middag in het park (z) (ro) .

5. 

Ik heb tijdens de vergadering met Paul (g) .

6. 

Ik heb Mia buiten met haar vriendinnen (z) (s) (k) .

7. 

Ik durf niet alleen in het donker naar huis te (f) .

8. 

Ik heb het eindelijk (a) om mijn baas om loonsverhoging te vragen.

9. 

Ik heb naar de film (d) (k) , ondanks mijn angst voor horror.

10. 

Ik wil graag naar het buitenland (r) om nieuwe culturen te ontdekken.

11. 

Ik heb altijd al in een groot bedrijf (w) (w) .

12. 

Om zijn droom te verwezenlijken heeft Jan altijd hard (g) .

13. 

Pa zit elke ochtend rustig in de keuken zijn krantje te (l) .

14. 

Vader heeft de hele middag in de tuin keihard (g) .

15. 

Opa heeft onder de boom in zijn luie stoel (z) (s) .

16. 

De leraar staat voor de klas geduldig alles opnieuw (u) te (l) .

17. 

De leerling heeft het hele hoofdstuk zonder pauze (b) .

18. 

De vrouw heeft in de regen buiten (s) (w) op haar vriendin.

19. 

De hond loopt door het huis te (r) als hij blij is.

20. 

De kat heeft de hele dag in de zon (l) (s) .

21. 

Je hoeft niet naar het feest te (g) als je je niet goed voelt.

Scroll naar boven