s + z stamtijden #02

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Voorbeelden:
ovt  fietsen  Ik ________ gisteren naar Gennep.   Ik fietste gisteren naar Gennep.
vtt   maken   Ik ________een boterham __________. Ik heb een boterham gemaakt.
vtt   gaan      Kees _____ naar huis ________. Kees is naar huis gegaan.

1. 
leven

Mevrouw De Vries altijd in een klein dorpje .

2. 
boren

De monteur een nieuw gat voor de kabels.

3. 
leven

Mijn opa vroeger op een boerderij.

4. 
worden

Wat Jantje groot .

5. 
gaan

Na het eten we wandelen.

6. 
komen

Marie nog naar jouw feestje ?

7. 
zien

Zoiets moois ik nog nooit .

8. 
hebben

Met die knul ik het helemaal .

9. 
zien

jij wie dat propje naar mij schoot?

10. 
komen

Waarom de kinderen eigenlijk zo laat thuis?

11. 
gaan

Het was al laat, dus we niet meer naar de film .

12. 
worden

Moeder vroeger altijd boos als vader vloekte.

13. 
hebben

Truus absoluut geen zin om op te staan.

14. 
goochelen

Thomas met kaarten op het feestje.

15. 
geven

Jan zijn buurvrouw zomaar een bos bloemen.

16. 
horen

De nachtwaker een harde knal midden in de nacht.

17. 
geven

Mark zijn oude boeken aan de bibliotheek .

18. 
horen

Sarah het nieuws op de radio .

19. 
goochelen

De straatartiest met sinaasappels op het strand.

20. 
boren

Tim en Lisa een paar gaten in de muur .

Scroll naar boven