s + z stamtijden #04

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Voorbeelden:
ovt  fietsen  Ik ________ gisteren naar Gennep.   Ik fietste gisteren naar Gennep.
vtt   maken   Ik ________een boterham __________. Ik heb een boterham gemaakt.
vtt   gaan      Kees _____ naar huis ________. Kees is naar huis gegaan.

1. 
bukken

Toen de bal viel, de speler meteen om hem op te rapen.

2. 
stotteren

Tijdens de sollicitatie het meisje van de spanning.

3. 
kletsen

Tijdens de pauze de collega's gezellig in de kantine.

4. 
staan

Die arme koe veel te lang in de zon .

5. 
staan

De kinderen een uur in de rij voor een ijsje.

6. 
rijden

Vanochtend Klaas op de fiets naar school .

7. 
rijden

Max Verstappen zijn snelste tijd ooit.

8. 
opeten

Mijn zoontje stiekem alle koekjes .

9. 
tillen

Ik net zolang tot mijn rug het begaf.

10. 
pianospelen

Jan en maakte er veel emoties mee los.

11. 
pianospelen

Jan gisteren tot zijn vingers blauw zagen.

12. 
bukken

Jo steeds om haar telefoon op te pakken.

13. 
helpen

Lastige studie, maar Wim ons op weg .

14. 
helpen

De buren ons met verhuizen, zij wilden ons graag kwijt.

15. 
geven

Op moederdag wij onze mama een grote bos rozen.

16. 
geven

Die vrek geen bedelaar ooit een aalmoes .

17. 
eten

Het sputterende meisje de spruitjes met lange tanden.

18. 
tillen

De verhuizers de zware kast moeiteloos naar boven.

19. 
kletsen

Die lui onder het koffiedrinken oeverloos .

20. 
stotteren

Al de sollicitante , toch kreeg ze de baan.

Scroll naar boven