Stamtijden 01

Vul de juiste werkwoordsvormen in. Uitleg:
onvoltooid verleden tijd (ovt): ik fietste
voltooid tegenwoordige tijd (vtt): ik heb gefietst, ik ben gegaan

1. 
drinken

Onze buurman vroeger meer dan goed voor hem was.

2. 
drinken

jij tijdens dat feestje met je collega’s veel ?

3. 
kijken

Elke avond mijn opa en oma samen tv.

4. 
kijken

Autosleutels kwijt? je in de keukenla ?

5. 
denken

Ik als kind al dat Sinterklaas niet echt bestond.

6. 
denken

Jan altijd dat zijn ouders rijk waren.

7. 
doen

Wat Sinterklaas daar met mijn moeder?

8. 
doen

Wat er ook gestolen is, ik het niet .

9. 
weten

Mijn broer al heel jong dat hij piloot zou worden.

10. 
weten

Dat Nederlands zo makkelijk is, ik nooit .  

Scroll naar boven