Stamtijden serie 04

Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Voorbeelden:
ovt  fietsen  Ik ________ gisteren naar Gennep.   Ik fietste gisteren naar Gennep.
vtt   maken   Ik ________een boterham __________. Ik heb een boterham gemaakt.
vtt   gaan      Kees _____ naar huis ________. Kees is naar huis gegaan.

1. 
rijden

Vanochtend Klaas op de fiets naar school .

2. 
geven

Op moederdag wij onze mama een grote bos rozen.

3. 
staan

Die arme koe veel te lang in de zon .

4. 
helpen

Lastige studie, maar Wim ons op weg .

5. 
opeten

Mijn zoontje stiekem alle koekjes .

6. 
eten

Het sputterende meisje de spruitjes met lange tanden.

7. 
helpen

De buren ons met verhuizen, zij wilden ons graag kwijt.

8. 
staan

De kinderen een uur in de rij voor een ijsje.

9. 
geven

Die vrek geen bedelaar ooit een aalmoes .

10. 
rijden

Max Verstappen zijn snelste tijd ooit.

Scroll naar boven