Vervoeging: hebben

Vul de juiste vorm van het werkwoord ‘hebben’ in.

1. 

jij een nieuwe tas?

2. 

Gisteren hij geen tijd om te eten.

3. 

Wij vandaag veel huiswerk

4. 

u gisteren een afspraak?

5. 

Jullie een mooie auto.

6. 

De buren vroeger een grote tuin.

7. 

Vandaag ik het boek gelezen.

8. 

Gisteren het meisje een nieuwe jurk.

9. 

Mijn oma vroeger drie katten

10. 

De kinderen nu een lange vakantie.

Scroll naar boven