Zet in de tegenwoordige tijdDoor Rob / 16/01/2025 Zet het werkwoord in de ‘tegenwoordige tijd’. Voorbeeld: Jan was hier > Jan is hier. Naam Klas 1. Waar was Jan? Waar Jan? 2. Wij waren in de winkel. Wij in de winkel. 3. Had jij een hond? jij een hond? 4. Kees had een auto. Kees een auto. 5. Jan en Jo hadden veel speelgoed. Jan en Jo veel speelgoed. 6. Het meisje was op tijd. Het meisje op tijd. 7. De jongens hadden geen les. De jongens geen les. 8. Was jij in de klas? jij in de klas? 9. Wij hadden een feestje. Wij een feestje. 10. Peter had veel boeken. Peter veel boeken. Time's up