A1 Leestekst 4

Eten en drinken in Nederland 

Het is zaterdagochtend. Max en Julia gaan boodschappen doen. Ze hebben een lijstje met alles wat ze nodig hebben voor het weekend.

Op de markt
Julia loopt over de markt. Ze ziet een kraam met appels, peren en bananen.
“Goedemorgen”, zegt de verkoper. “Wat kan ik voor u doen?”
“Ik wil graag een kilo appels en een kilo peren”, zegt Julia.
“Dat is dan €3,50”, zegt de verkoper.
Julia geeft het geld en stopt het fruit in haar tas .
Bij een andere andere kraam koopt ze groenten : wortels, tomaten en een krop sla.
Max kijkt naar de viskraam. “Wil je vanavond vis eten?”, vraagt hij.
Julia knikt. “Goed idee! Laten we zalm kopen.”

Bij de bakker
Na de markt lopen Max en Julia naar de bakker.
“Goedemorgen”, zegt de bakker. “Wat mag het zijn?”
“Een bruin brood en tien broodjes, alstublieft”, zegt Julia.
De bakker pakt het brood en de broodjes. “Wilt u er ook iets lekkers bij? We hebben verse appeltaart.”
Max lacht. “Dat klinkt goed! Eén stuk appeltaart, alstublieft.”
Ze betalen en lopen verder.

In de supermarkt
Max en Julia gaan naar de supermarkt voor de rest van hun boodschappen.
“Ik haal melk en kaas”, zegt Max.
“Dan pak ik boter en suiker”, zegt Julia.
Bij de kassa zet Max alles op de band.
“Dat is €18,75”, zegt de kassière.
Max pint en Julia stopt alles in tassen.

Thuis koken
Thuis pakken ze de boodschappen uit de tassen.
“In de [koelkast liggen nog aardappels”, zegt Julia. “We kunnen aardappels, groenten en zalm eten.”
“Goed idee”, zegt Max. “Ik snijd de groenten, dan bak jij de vis.”
Een halfuur later staat alles op tafel. Julia roept: “Het eten is klaar!”
Ze gaan aan tafel en beginnen te eten.
“Lekker!”, zegt Max. “Dank je wel voor het koken.”
Julia glimlacht. “Graag gedaan. Wil je nog een beetje saus?”
Max knikt en Julia geeft hem de saus.
Na het eten drinken ze een kop koffie en delen ze het stuk appeltaart.
“Dit is echt een fijne zaterdag”, zegt Max.
Julia lacht. “Ja, en morgen gaan we naar een restaurant!”