Werkwoorden: zijn en hebben

zijn
vandaag, nu | gisteren, vroeger |
ik jij hij zij het de man u wij jullie zij mannen | ben bent is is is is bent zijn zijn zijn zijn | |
ben |
jij | | ik jij hij zij het de man u wij jullie zij mannen | was was was was was was was waren waren waren waren | |

Time’s up
hebben
vandaag, nu | gisteren, vroeger |
ik jij hij zij het de man u wij jullie zij mannen | heb hebt heeft heeft heeft heeft heeft hebben hebben hebben hebben | |
heb |
jij | | ik jij hij zij het de man u wij jullie zij mannen | had had had had had had had hadden hadden hadden hadden | |

Time’s up