Het woord er
Слово er
Het woord er kent vijf functies:
1. plaats Arnhem. Jan woont er. 2. met telwoord Kinderen? Zij heeft er vier. 3. met voorzetsel Lezen? Hij houdt ervan. 4. voorlopig onderwerp Er staat een man. 5. passieve zin Er wordt gebeld.
Наречие er выполняет пять функций:
- место
Jan woont er (in Arnhem, in Utrecht, op de boot, …)
Ян живет там (в Арнеме, в Утрехте, на корабле, …) - с числительным
Ik heb er vier (kinderen, boeken, appels, …)
У меня их четыре (дети, книги, яблоки, …)
- с предлогом
Ik hou ervan. Ik hou er niet van.
Я люблю это. Я не люблю это.
- с неопределённым подлежащем
Er staat een man.
Стоит мужчина.
- в пассивном предложении
Er wordt gebeld.
Звонят.
Er is gestaakt.
Забастовали.
Uitleg
plaats
Er kan een plaats aanduiden, maar altijd zonder nadruk. Er staat dan niet vooraan in de zin.
Bij nadruk gebruik je hier of daar.
Wij wonen in Arnhem. Wij wonen er.
Let op! Niet zo: Er wonen wij. Wel mogelijk: Daar wonen wij.
met telwoord
Heb jij kinderen? Ja, ik heb er drie. Ik heb er veel. Ik heb er geen.
met voorzetsel
Het journaal? Ik kijk ernaar. Ik kijk er elke dag naar.
Mijn hond is ziek. Ik moet ermee naar de dierenarts.
Let op!
Hoofdzin: er staat in bovenstaande gevallen achter de persoonsvorm.
Ik zie er veel. Hij heeft er lang gewoond.
Bijzin: er staat achter het onderwerp.
Ik zeg dat ik er veel zie. Hij zegt dat hij er lang heeft gewoond.
Let op!
Eén werkwoord? Dan het voorzetsel achteraan:
Het nieuwe rooster? Ik weet ervan. Ik weet er alles van.
Twee werkwoorden? Dan het tweede werkwoord achteraan:
Het nieuwe rooster? Nee, ik heb er nog helemaal niets over gehoord.
Let op!
Je gebruikt er niet bij personen:
Mijn zoon is ziek. Ik moet met hem naar de dokter (niet: ermee).
Let op!
In combinatie met er verandert met in mee:
Reizen met de trein. Ermee reizen (niet: ermet).
Let op!
Verwar de punten 1 en 3 niet!
Ik woon in Arnhem. Ik woon er (niet: erin).
Hier is het bijwoord er een plaatsaanduiding zoals daar en hier (zie punt 1 hierboven).
Zo ook:
Ik woon op de boot. Ik woon er (daar).
Vergelijk: Ik sta op de stoel. Ik sta erop.
voorlopig onderwerp
Ik open de deur. Er staat een man.
Let op! Als voorlopig onderwerp kan er in principe alleen vooraan staan. Alleen in een vraagzin staat er niet op de eerste plaats: Staat er een man?
Let op! Dit kan hier niet: Ik open de deur. Een man staat.
Kijk in die sloot! Er zwemt daar een eend. En er zwemmen vissen.
Let op! Dit kan: Een vis zwemt. Maar dan als antwoord op de vraag: Hoe verplaatst een vis zich?
passieve zin
Er wordt gebeld.
Er is gestaakt.
Let op! Als onderwerp in een passieve zin kan er in principe alleen vooraan staan. Alleen in een vraagzin staat er niet op de eerste plaats: Wordt er gestaakt?
• Vaste uitdrukkingen • Устойчивые выражения:
Ik kom eraan. Сейчас иду. Je ziet er leuk uit. Хорошо выглядишь. Ben je er klaar voor? Ты готов? Heb je er zin in? Предвкушаешь?
Объяснение
1. место
Er может обозначать место, в случаях когда на нем не лежит смысловое ударение. Позиция er в таком случае не находится в начале предложения.
В случае смыслового ударения используются слова hier или daar.
Wij wonen in Arnhem. Wij wonen er.
Мы живём в Арнеме. Мы живём там.
Обратите внимание! Ошибка: Er wonen wij. Правильно: Daar wonen wij.
2. употребление с числительным
Heb jij kinderen? Ja, ik heb er drie. Nee, ik heb er geen.
У тебя есть дети? Да, у меня их трое. Нет, у меня их нет.
3. употребление с предлогом
Het journaal? Ik kijk ernaar. Ik kijk er elke dag naar.
Новости? Я смотрю их. Я смотрю их каждый день.
Mijn hond is ziek. Ik moet ermee naar de dierenarts.
Мой пёс болен. Мне надо с ним к вереринару.
Обратите внимание! Er не используете с людьми:
Mijn zoon is ziek. Ik moet met hem naar de dokter.
Мой сын болен. Мне надо с ним к врачу.
• Один глагол? Наречие или предлог в конце:
Het nieuwe rooster? Ik weet ervan. Ik weet er alles van.
Новое расписание? Знаю об этом. Всё об этом знаю.
• Два глагола? Второй глагол в конце:
Het nieuwe rooster? Nee, ik heb er helemaal niets over gehoord.
Новое расписание? Нет, я вообще об этом ничего не слышал.
4. er + неопределённое подлежащее
Ik open de deur. Er staat een man.
Я открываю дверь. Стоит мучжина.
Обратите внимание! Как предварительное подлежащее, в принципе er может стоять только в начале предложения. Только в случае вопроса er не стоит в начале: Staat er een man?
Обратите внимание! Невозможно следующее: Ik open de deur. Staat een man.
Kijk in die sloot. Er zwemt daar een eend. En er zwemmen vissen.
Загляни в эту канаву! Тут плавает утка. И плавают рыбки.
Обратите внимание! Это возможно: Een vis zwemt. Но только в ответ на вопрос: что делает рыбка?
5. в пассивном предложении
Er wordt gebeld.
Звонят.
Er is gestaakt.
Забастовали.
Обратите внимание! Как подлежащее в пассивном предложении, er в принципе только может стоять в начале предложения. Только в случае вопроса er не стоит в начале: Wordt er gestaakt?
Time’s up
Time’s up
Time’s up